De hulp aan vliegtuigbemanningen - die gemakshalve allemaal
piloten werden genoemd - was een zeer hachelijke en riskante zaak. De Duitsers
waren erg verbeten op deze piloten. Immers zij waren het die in Duitsland hun
ladingen bommen afwierpen waardoor hun vrouwen, kinderen en overige
familieleden de kans liepen gedood te worden. Wie hier dan ook voor pilotenhulp
werd gepakt was ervan verzekerd dat de doodstraf er op volgde.
De pilotenhulp kwam eind 1943 op gang omdat vanaf die periode de
Amerikanen en de Engelsen vrijwel dagelijks bombardementsvluchten op Duitsland
gingen uitvoeren. Het merendeel van deze vliegtuigen vloog via Zuid-Nederland
naar Duitsland. In Brabant was dan ook een vrij uitgebreid netwerk van
hulpverlening opgebouwd. Immers ook de piloten die in noordelijke provincies
neerkwamen en in de "Escape-line" gezet werden moesten altijd door Brabant
heen komen.
De eerste piloot die in Schijndel terecht kwam was de enige
overlevende van een zeskoppige bemanning. Hij was gewond aan hoofd en knie maar
had zich in de vroege ochtenduren naar de kerk begeven waar hij via de
achterdeur in de sacristie terecht kwam. Het was bij de gealliëerden bekend dat
heel veel geestelijken zich met het verzetswerk bezig hielden.
De kapelaan dacht aanvankelijk met een "schooier" te
doen te hebben omdat hij er zo besmeurd uitzag. Maar hij bleek echter een
Frans-Canadees te zijn. Toen hij nadien op de pastorie wat opgeknapt was
besloot kapelaan Woestenburg om hem bij een boer op de Steeg onder te brengen.
De piloot kreeg instructies om via het tuinpoortje de pastorie te verlaten en
de opgegeven route te lopen. De kapelaan fietste over een andere weg naar de
Steeg. Eenmaal op de Steeg bij de piloot aangekomen stopte even verderop een
Duitse overvalwagen waaruit een tiental zwaar bewapende Duitsers kwamen. Zij
stoven daar een zandpad in omdat ze vernomen hadden dat in die omgeving een
piloot zou zijn neergekomen. Enkele dagen later bleek dat er toch enige vorm
van verraad was geweest. Er werd namelijk in het dorp verteld dat er een
pastoor met een piloot was gezien. Nadien belden enkele Duitsers bij de
pastorie aan. De Deken die hen te woord stond werd gevraagd of hij een een man had geholpen die aan zijn hoofd
gewond was. Hierop kon de Deken in alle
eerlijkheid antwoorden dat dit niet het geval was. Hij had de piloot niet eens
gezien, laat staan hem geholpen. Toen de Duitsers vroegen of er dan nog meer
"Pastoren" in Schijndel waren verwees de Deken hen naar de Boschweg en naar Wijbosch. Vanwege dit verraad
kon de piloot dan ook niet langer bij de boer op de Steeg blijven en werd hij
per fiets overgebracht naar Berlicum. Inmiddels was deze man echter zo ziek
geworden dat voor zijn leven werd gevreesd en uit voorzorg was in de tuin in
Berlicum reeds een graf gegraven. Gelukkig herstelde de piloot en werd het graf
weer gedicht.
Een ondergedoken Engelse piloot getekend door Jan Heesters
Vanaf dat moment was het nodig dat vanuit Schijndel de organisatie
verder werd uItgebouwd om deze man als hij weer hersteld zou zijn en voor de
piloten die er mogelijK nog zouden komen te herbergen en verder op transport te
zetten. Na diverse speurtochten waren er na enkele weken drie vluchtlijnen
opgezet. Een lijn liep via Limburg - een via Budel en een via Esbeek bij
Tilburg. Voor de lijn via Esbeek had de kapelaan contact kunnen leggen met de
heer Bim van der KIeij, de knokploegleider uit Oisterwijk. Het vervoer naar
Oisterwijk was wel de kortste maar zeker niet de ongevaarlijkste. De reizen
werden per trein gemaakt en daarvoor moest het zwaar bewaakte knooppunt Boxtel
gepasseerd worden.
De eerste piloot ging rechtstreeks naar Tilburg, waar hij op het
station werd afgehaald door wachtmeester Baks van de gemeentepolitie. Deze had
thuis ook nog twee Duitsers van de grensbewaking ingekwartierd en was derhalve
goed op de hoogte wanneer de grens wel of niet bewaakt werd. Van razia's heeft
wachtmeester Baks nimmer last gehad.
Voor wat betreft de piloten die na de Frans-Canadees volgden
waren 'n zevental onderduikadressen gevonden en een vaste route naar de
"Escape-Line". Zodra er piloten waren ondergebracht nam de kapelaan
telefonisch contact op met de heer van der Kleij en vertelde dan dat hij
piloten had en vroeg wanneer ze opgehaald werden. Afhankelijk van de
hoeveelheid piloten dat er zich op dat moment in Oisterwijk bevond konden er
dan wel of geen afspraken gemaakt worden. Alleen als er zich problemen
voordeden dan werden ze nog dezelfde dag opgehaald.
Het herkenningsteken bij een onderduikadres was meestal een
doormidden gescheurde brief. De ene helft was in het bezit van het
onderduikadres en de andere helft moesten de koeriers meebrengen. Vervolgens
ging het te voet of per fiets naar het station in Schijndel om dan per trein
via Boxtel naar Oisterwijk te gaan. Zoals gesteld gold Oisterwijk als
bufferplaats van meerdere aanvoerlijnen. Maar bij dringende noodzaak werd een
piloot onverwijld opgehaald. Zo was op een Schijndels onderduikadres een piloot
ondergebracht in een shocktoestand. Psychisch was deze man aan het eind van
zijn krachten en wilde zich als krijgsgevangene bij de Duitsers gaan melden.
Dit moest ten koste van alles voorkomen worden. Ondanks dat de piloten niet
wisten bij wie en waar ze waren was het risico veel te groot dat er zaken
verraden zouden worden als de piloten aan martelingen werden bloot gesteld.
Daarom werd hij nog dezelfde dag opgehaald en per trein naar Oisterwijk
gebracht. Vervolgens ging de reis per fiets verder naar Moergestel waar in een
afgelegen landhuisje een Hollandse burgervlieger woonde die met een Amerikaanse
vrouw was getrouwd. Toen deze piloot daar op een Amerikaanse wijze werd begroet
en opgevangen was hij na enige weken weer volledig hersteld en kon van daaruit
weer de "Escaspe-Line" in.
De transporten naar Oisterwijk waren meestal zeer gevaarlijke en
riskante ondernemingen. Vooraf werd dan ook steeds afgesproken dat mocht er wat
gebeuren niemand elkaar kende. Het gebeurde dat een koerier met twee piloten
uit Schijndel over het perron in Boxtel liep en door een totaal vreemde heer
werd aangesproken met de opmerking dat hij voorzichtig moest zijn omdat het
goed te zien was dat hij daar met piloten liep.
Of zittend in de wachtkamer kwam een Duitse officier binnen en
gaat aan hetzelfde tafeltje zitten. Neemt vervolgens een sigaret uit zijn etui
en komt tot de ontdekking dat hij geen vuur bij zich heeft. De officier kijkt
een van de piloten aan en vraagt om vuur. De aangesproken piloot nam rustig
zijn aansteker en gaf hem vuur. De Duitser bedankt hem, staat op en verlaat de
wachtkamer.
Dat de koeriers en ook de piloten over stalen zenuwen moesten
beschikken moge ook blijken uit een ander transport vanuit Schijndel. 'n
Koerier loopt met twee piloten over het Boxtelse perron en van de tegenovergestelde
richting komen een aantal burgermannen die door zwaar bewapende Duitsers worden
geëscorteerd. Deze mannen bleken de overige bemanningsleden te zijn van het
vliegtuig waar ook de Schijndelse piloten in hadden gezeten. Ze hebben elkaar
natuurlijk herkend maar zonder elkaar een blik waardig te gunnen zijn ze
voorbij gelopen.
Gedurende de tijd dat de piloten in Schijndel ondergedoken zaten
werden ze voorzien van nieuwe identiteitspapieren. Meestal kregen ze een Friese
naam omdat deze redelijk door hen zelf kon worden uitgesproken. Tevens werden
ze geoefend in de normale vraagstellingen van de Duitsers als ze onverhoopt
mochten worden aangehouden. Het was veiliger voor hen als zij wat konden praten
en wisten waar het over ging dan wanneer ze doofstom bleven. Bovendien
"bestonden" ze ook als ze papieren hadden en konden dan
"legaal" in aanmerking komen voor bonkaarten en geld.
Zo was een piloot tot Ypke Wieringa gedoopt. De naam kon hij
redelijk uitspreken en daarnaast was hij eveneens goed getraind op ausweiss,
personaalsausweiss en dat soort vragen. Daags voordat hij de grens over zou
gaan vond er een razia plaats in het huis, waar hij was ondergebracht. Toen ze
bij zijn bed aankwamen werd aan hem zijn ausweiss gevraagd. Half slaperig pakte
hij vanuit zijn jasje dat op de stoel langs het bed hing zijn ausweiss en met
een slaperig asjeblief gaf hij zijn bewijs. Hij kreeg het terug en de Duitsers
vertrokken weer.
De risico's die genomen werden door piloten onderdak te bieden
waren onverantwoord groot. De gevolgen werden soms niet onderkend. Maar door
een innerlijke gedrevenheid dat het ging om de herovering van onze vrijheid
werd daar meestal niet bij nagedacht.
Al deze mensen vonden het kennelijk als een onvoorwaardelijke
plicht om op deze wijze mee te werken aan de zo fel begeerde vrijheid van ons
land.